Bestaat de probleemgokker. Natuurlijk bestaat de gokker die te veel geld uitgeeft, niet kan stoppen en dergelijke. Is er tegenwoordig meer aandacht voor de probleemgokker, dan voor de overgrote meerderheid van gokkers die zonder problemen plezier beleven aan een gokje in online casino. En kun je daarbij spreken van de veranderde probleemgokker.
Meerdere wetenschappers onderzochten de probleemgokker in historisch perspectief. Niet per se keken ze daarbij naar diens problemen. Ze waren vooral geïnteresseerd naar de context waarin de probleemgokker wordt bekeken. Daarbij zagen velen een verandering in de benadering
De bedoelde wetenschappers keken naar de historische omgeving, de culturele verschillen en meer. En daarbij bleken allerlei interessante fenomenen aan het licht te komen. Een eerste conclusie was daarbij dat het gokken vrijwel altijd als problematisch werd beschouwd.
En dan blijkt dat de huidige probleemgokker een veel complexer figuur is dan die van vroeger. Hij (of zij) ontstond uit historische denkbeelden, tegenstellingen bij de ontwikkeling van de consumptiemaatschappij en andere sociale fenomenen.
In vrijwel de gehele geschiedenis van de mens bestond de probleemgokker niet zoals we die nu kennen. Dat bekent niet dat er geen gokkers waren die te veel geld uitgaven, schulden hadden en dergelijke. Maar er was nauwelijks aandacht voor hen. In het verleden ging het niet om de probleemgokker. Gokken op zichzelf was het probleem.
Afhankelijk van de bestaande tijdgeest vond men gokken een problematische menselijke activiteit. Geestelijken en anderen kritiseerden gokken als een zondige activiteit, waarbij goede kwaliteiten ontaarden. Het zou ook immorele effecten hebben op de bevolking. Waarbij het volgens de predikers van kwaad tot erger ging.
Wat hen echter vooral stoorde aan gokken waren de verdiensten voor niet-productieve activiteit. Daarmee verschilde het van beloning door inspanning of bijdragen. Het ondermijnde de ideeën van samenlevingen waarbij iemands maatschappelijke positie werd bepaald door individuele verdienste uit arbeid of door een universele macht (zoals een God in religieuze samenlevingen).
De winst van bijvoorbeeld een loterij werd niet beschouwd als een verdienste. Iemand die de loterij won had gewoon geluk, zonder een productieve bijdrage aan de maatschappij.
Lange tijd waarschuwde men dat het winnen van een loterij, of andere gokspellen waarbij om geld werd gespeeld, zorgde voor sociale ongelijkheid. Dat werd al eeuwen onderkent en wordt bijvoorbeeld uitgesproken in het werk van de Amerikaanse schrijver Frank Norris. In zijn roman Teague (een verhaal van San Francisco) schrijft hij: 5000 dollar. Waarvoor? Voor het eenvoudig kopen van een lootje. En ik heb er zo hard voor gewerkt. Zijn roman gaat verder voornamelijk over corruptie en hebzucht.
Het kunnen verkrijgen van rijkdom door gokken ondermijnde de protestantse levenshouding gericht op arbeid. Gokken bedreigde daarmee de opstapeling van rijkdom als basis van een kapitalistische maatschappij.
Bovenstaande zienswijze hing altijd rond gokken. In alle tijden zijn daar ideeën over te vinden. Te beginnen wellicht met de Griekse filosoof Aristoteles. Hij schreef als een van de eersten over twee soorten transacties: voor je onderhoud en voor winst. Hij noemde gokken niet, maar waarschuwde dat winst nooit een doel op zichzelf zou moeten zijn.
Vanaf de industriële revolutie, de overgang van handarbeid naar machinaal, werd het belang van beheer van tijd en geld nog duidelijker. Alleen arbeid, investeringen en zelfdiscipline zou zorgen voor de benodigde stabiliteit in de geïndustrialiseerde samenleving. Dat waren deugdzame zaken waar het gokken haaks op stond.
Met arbeid kon je tot ‘verdiende’ rijkdom komen, was de gedacht. Gokken werd gezien als nutteloos tijd en geld verspillen aan onproductieve activiteit. Bovendien creëerden ze schijnrijkdom. Het herverdeelde immers slechts geld (winst komt uit het verlies van anderen) en de winst stond niet in verhouding tot de benodigde inspanning van de deelnemers.
De winsten uit gokken werden dus nog altijd beschouwd als onverdiende, en vaak onwettige, winst. Bovendien bedreigden de wisselingen in rijkdom de sociale hiërarchie. Armen konden plotseling rijk worden en omgekeerd kon gokken rijken tot de bedelstaf brengen (wat in bepaalde periodes in de geschiedenis ook extreem gebeurde, zie bijv. William Crockford).
Vooral die mogelijke bedelstaf zorgde voor onrust onder hen die iets te verliezen hadden. Het was dan ook vooral de ‘gegoede burgerij’ die zich het felst tegen gokken uitte. Ze was voorstander en drijvende kracht achter wet- en regelgeving rond kansspelen. Die moest zich vooral ook richten op het inperken en verbieden van gokken onder het ‘proletariaat’, de lagere sociaaleconomische groepen.
In de gehele geschiedenis tot circa 1900 benaderde men gokken als het probleem. Een onderscheid naar de probleemgokker zoals wij die nu kennen bestond niet of nauwelijks. Na Aristoteles waren er meerdere filosofen, politici en anderen geweest die iets schreven of vertelden over geld en arbeid, waarbij het verschil met gokken soms expliciet ter sprake kwam.
Het oude liberalisme bijvoorbeeld is de leer van de eigen verantwoordelijkheid, de vrijheid van het individu en het werken voor je geld, zonder betutteling door de overheid. Liberalen rond 1900 hekelden ook het niet uit arbeid verkregen inkomen. Ze namen daarbij als voorbeeld niet gokken, maar speculaties, patenten en het erven van kapitaal. En ze maakten een onderscheid tussen arbeid dienstbaar voor de samenleving (verpleegkundigen, vuilnisophalers) en onnutte arbeid, oftewel arbeid waar de maatschappij ook zonder kon (advocatuur, banken).
Grofweg ontwikkelde zich vanaf 1910, een aantal jaren nadat de slot machine werd uitgevonden en kort voor de staat Nevada het gokken in 1931 legaliseerde, een gokindustrie. Geleidelijk kwam daarbij de individuele probleemgokker in beeld. Slachtoffers daarvan (familieleden, werkgevers en dergelijke) kenden hem of haar natuurlijk al.
Maar ook bij politici en hulpverleners begon de probleemgokker op te vallen als groep. De oude ideeën over arbeidsmoraal en onverdiende rijkdom speelden bij hun opmerkzaamheid echter altijd nog een rol.
Vanaf de jaren zeventig liberaliseerden overheden de gokindustrie. De versoepeling van wet- en regelgeving in veel Westerse landen zorgden voor massale verspreiding van gokken. Met de verdergaande groei van gokmogelijkheden groeide de aandacht voor gokken en de gokker bij hulpverleners en wetenschappers. In het begin waren die hulpverleners wellicht sociaal werkers die gezinnen bijstonden. En de geïnteresseerde wetenschappers bestonden in die tijd vooral uit historici en sociologen.
Maar er kwamen geleidelijk meer typen hulpverleners en onderzoekers bij. Die brachten allen hun eigen ideeën over gokken en de behandeling van de probleemgokker. De nadruk verschoof daarbij van de oude gedachten over gokken en arbeid naar de moderne economische ontwikkelingen. Hoewel de oude ideeën bleven meespelen werden gokken en de probleemgokker onderdeel van de structuur van een veranderende economie.
De oude ideeën rond gokken speelden voornamelijk nog bij overheden. Ze hadden daardoor wellicht morele bezwaren tegen gokken. Maar ze zagen hun inkomsten uit gokken ook toenemen door het commerciële gokken. Inkomsten door gokondernemingen die steeds internationaler werden en hun aanbod door technologische ontwikkelingen steeds groter maakten.
Met de economische veranderingen veranderde ook het gewone leven. Verschil tussen groepen die zichzelf anders organiseerden op basis van hun opvattingen, de ideologische ‘zuilen’, verdwenen. Uitspraken over het immorele van gokken, omdat het winsten zonder inspanning betekende, hoorde je nauwelijks nog.
Bovendien ontstond een wereld van consumentisme. Een levensstijl waarbij verbruik en bezit van goederen en diensten werden en worden gebruikt voor het vervullen van emotionele en sociale behoeften. Gokken werd daarbij een van de diensten. Voor de meeste mensen ter invulling van vrije tijd, voor anderen als kans vermogen te verkrijgen.
Lange tijd in de geschiedenis van gokken werd gokken dus als immoreel beschouwd, als een onproductieve activiteit. In die tijd vond men dat een persoon zich moest beheersen en niet laten verleiden tot gokken. Liberalen deden ook een beroep op de eigen verantwoordelijkheid, maar ook op de vrijheid van het individu.
In een tijd van consumentisme en een groot aanbod van producten en diensten is zelfbeheersing nog altijd de sleutel. Met het grote en groeiende aanbod van iGaming kan een persoon tegenwoordig kiezen uit talrijke gokmogelijkheden.
Voor degene die zich in het verleden niet kon beheersen was het diens lot en een probleem voor zijn omgeving. Voor de huidige probleemgokker is er tegenwoordig hulpverlening uit allerlei hoeken, lees hier meer over verantwoord gokken.
Voor bovenstaande tekst is voornamelijk gebruik gemaakt van de onderzoeken van Gerda Reith, David Dixon en Roger Munting. Naast onderzoeksrapporten schreven zij ook boeken’. Antropoloog Gerda Reith schreef onder andere ‘Consumption’, ‘Addictive consumption’ en ‘Age of Chance, gambling in Western Culture’. Roger Munting schreef het boek ‘An Economic and Social History of Gambling in Britain and the USA’. En het bekendste boek van David Dixon is getiteld ‘From Prohibition to Regulation: Bookmaking, Anti-gambling, and the Law’.