Staatsloterij – een vroege geschiedenis

 width=
De eerste loterij ter wereld, ongeveer zoals we dat nu kennen, vond plaats in 1444 in Utrecht. Kort daarna werden loterijen in allerlei plaatsen georganiseerd. De loterij als spel en bron van inkomsten voor stad, kerken en andere organisaties, verspreidde zich razendsnel over Europa.

Voorloper

Ruim 300 jaar later, aan het eind van de 17e eeuw, was er een hausse van loterijen. Het bestuur van de Verenigde Nederlanden had veel weerstand gehad tegen het opzetten van een eigen loterij. Maar ze klaagde altijd over geldtekort. Een van de oplossingen was, suggereerde een ambtenaar, het opzetten van een loterij.

Na enkele resoluties werd op 23 maart 1709 besloten tot het opzetten van een ‘negotiatie by forme van loterye’ (een geldlening in de vorm van een loterij). De belangrijkste reden was het spekken van de staatskas. Maar de vele loterijen in het land leidde inmiddels tot fraude en misbruik. Dat dacht men ook te kunnen beteugelen met een centraal geleide loterij en verbod op andere loterijen.

Succesvol

De eerste overheidsloterij in 1709 was gevormd naar Engels voorbeeld. Die loterij was in Engeland door de overheid uitgeschreven in 1694 om de oorlog met Frankrijk te financieren. De eerste landelijke Hollandse loterij bestond uit 8000 loten van 250 gulden. Het was een loterij van lijfrenten en obligaties met 1300 prijzen oplopend van 30 tot 3000 gulden. De 6700 nieten waren wel goed voor een rente van 6% of 15 gulden.

De inschrijving voor de loterij op 1 april verliep vlot. De Staten Generaal besloot daarop vrij snel een tweede loterij te organiseren. De belangstelling voor die loterij in augustus viel echter tegen. Daarop werd een derde loterij georganiseerd, waarvan de verkoop begon op 2 december.

Generaliteitsloterij, eerste staatsloterij

Het duurde daarna nog enige tijd tot de loterij vervolg kreeg. Op 4 april 1726 besloot de Staten Generaal tot die eerste loterij, die toen nog Generaliteitsloterij werd genoemd. De datum wordt beschouwd als het begin van de geschiedenis van de staatsloterij.

Verzekeringswiskundige Willem Kersseboom had meer dan vijftig loterijvormen onderzocht. Zijn conclusie was onder andere dat lijfrenteloterijen schadelijk zijn voor het land. Vanuit zijn conclusies kende de loterijopzet daarom enkele voorwaarden. Een daarvan was dat er contante geldprijzen werden uitgekeerd, in plaats van lijfrenten. Een tweede voorwaarde was dat iedereen moest kunnen meedoen.

Klassenloterij

De eerste staatsloterij, bedacht naar een concept van Adolf Huyske, was weinig succesvol. Na evaluatie besloot de staat een tweede loterij te organiseren en die daarna vier keer per jaar te houden. Hierop kwamen allerlei suggestie binnen die door Kersseboom werden doorgerekend. Uiteindelijk werd een concept aangenomen van Willem Voucher en Isaac Damain.

Zij stelden een vorm van klassenloterij voor, die met enkele aanpassingen, door meerdere loterijorganisaties nog steeds wordt gebruikt. Bij zo’n loterij wordt het vooraf bepaalde aantal loten en de bijbehorende prijzen in klassen (series) verdeeld. Daarna trekt de organisatie de verschillende klassen met tussenruimte in tijd. De hoogte van de prijzen groeit met de klasse. De speler die een niet-lot heeft, kan zijn verlies nemen, of doorspelen door bijbetaling van het verschil met de prijs van een nieuw lot.

Meerdere loterijen

Met de tweede loterij, waarvan de trekking begon op 9 februari 1728, behaalde de Staat het doel, 140.000 gulden winst. Toch besloot ze verder te gaan met een iets andere opzet, bedacht door de Rotterdammers Nicolaas le Cavellier en Etienne Caillaud. Hun voorstel hield het vijf loterijen vol.

Tussen 1726 en 1799 werd de Staatsloterij, die toen dus nog Generaliteitsloterij heette, 90 keer georganiseerd. De prijzenpot hing in de eerste jaren samen met het aantal te verkopen loten. De hoogste prijs was bij de 4e en 5e loterij 100.000 gulden, daarna zakte het naar wisselende bedragen onder de ton. Na 1800 lag de ton vast als hoogste prijs, op enkele trekkingen na van 200.000 gulden.

Naamsveranderingen

Na de vorming van de Bataafse Republiek veranderde de naam van de Generaliteits loterij. Het werd in 1798 eerst kort Bataafse loterij. Uit vrees dat mensen dachten dat het een nieuwe loterij was hernoemde men het tot Generaliteits- nu Bataafse loterij. Onder Lodewijk Napoleon werd het op 4 december 1806 de Koninklijke Hollandsche Loterij.

In de Franse tijd bepaalde keizer Napoleon Bonaparte dat de loterij in het hele Franse rijk gespeeld mocht worden. Vanaf 1811 heette het Loterie dite Hollandaise. De loterij was zo succesvol, dat het nadelig was voor de bestaande Franse loterij. Het mocht daarom al snel weer alleen in bepaalde gebieden en plaatsen van Holland worden gespeeld als Hollandse Loterij.

Na de aanstelling van Koning Willem de Eerste, in 1815, krijgt de latere Staatsloterij de naam Classikale Nederlandsche loterij. In 1827 hernoemt men het naar Koninklijke Nederlandse loterij. Bij de grondwetherziening van 1848, waarbij Nederland een nieuwe staatsrechtelijke basis kreeg, werd het De Nederlandse Staatsloterij.

Verkopers

In het begin waren er te weinig verkooppunten voor de loten. Daarom werden hulpverkopers ingesteld, die op hun beurt ook verkopers inschakelden. Ze gingen door het land om loten te verkopen. De verkoopprijs lag niet vast. Daardoor was het al snel een woekerhandel, waarbij een koper soms vele malen meer betaalde dan nodig was.

Het maakte de organisatie niet veel uit. Die zocht vooral naar loterijvormen om de winst voor de staat te vergroten. In het land ontstond geleidelijk wel onrust. Verkopers en de loterij kregen een slechte naam. Uiteindelijk moest de organisatie wel ingrijpen.

Geld verdienen

Het streven naar meer geld verdienen voor de staat bleef echter altijd bestaan. En daarmee de rottigheid rondom de Staatsloterij. Nog niet zo lang geleden wilde de overheid bijvoorbeeld de Postcodeloterij verbieden. Als argument gebruikte ze de hoge beloning van de bedenkers van die loterij. In werkelijkheid stak het dat de Postcodeloterij te populair werd en het beter deed.

De misleiding tussen 2000 en 2007 lijkt vooralsnog de laatste keer dat ze openlijk in opspraak kwam.

Bronnen en verder lezen

  • Het boek ‘Loterijen in de Nederlanden tot 1726' vertelt het verhaal tot begin van de Staatsloterij – Huisman en Koppenol 1991
  • ‘Ze zijn couser, koop se gerust' is het boek van Hagen, waarin het gaat over de met name Joodse lotenverkopers in de 18de eeuw
  • Tussen 1600 en 1750 verschenen de zogenaamde praatjespamfletten. In enkele daarvan werd verhaald over de wantoestanden bij de verkoop van loten bij het begin van de staatsloterij. Zie bijvoorbeeld in ‘Boere Schuit-Praatje, gehouden tusschen Lou, Maarten en Aagt'. Of in het algemeen het boek ‘Boeren bekritiseren regenten' van Dingemans en Vrieler uit 2006
  • Mooiste boek is natuurlijk ‘de geschiedenis van de loterij in de Nederlanden' van Fokker uit 1862

Rene duikt het liefst compleet in een onderwerp. Dat doet hij vanuit een brede interesse en grote nieuwsgierigheid in verschillende onderwerpen. Hij legt hij het liefst onderzoeken naast elkaar over gokproblemen. Zo puzzelt Rene op een wiskundige strategie en schrijft dit uit tot een helder verhaal. Rene verbindt graag iGaming met andere thema’s waarmee OnlineCasinoGround zich onderscheidt.

Delen:
Gokken in de literatuur en wat zijpaden
< Vorig artikel
Gokken in de literatuur en wat zijpaden
Volgend artikel >
Kunstmatige intelligentie verslaat professionele pokerspelers
Kunstmatige intelligentie verslaat professionele pokerspelers

Laat een reactie achter