Waarom gokken we. Terwijl we van de wet van de grote getallen weten dat we uiteindelijk verliezen. En zelfs als we kort spelen weten we dat de kans op winst kleiner is dan de kans op verlies. Wat doen we in het dagelijks leven als we iets krijgen aangeboden dat duidelijk minder waard is of geen voordeel geeft? Dan wijzen we naar ons voorhoofd. We zijn immers niet gek geworden.
Toch blijven we geld in (online) video slots gooien. En we blijven loten kopen, terwijl we weten dat de kans op winst belabberd is. Dat toont toch dat we beslissingen niet rationeel nemen, maar dat er andere fenomenen aan het werk zijn.
Er is al veel over gezegd. Daaruit blijkt dat de weg naar het antwoord complex is. De ene onderzoeker zoekt het in de aanmaak van dopamine, een ander in het plezier, de kans op fortuin of een andere reden. Of een mix van die mogelijkheden natuurlijk.
In dit artikel kijken we naar de bewering, dat we gokken omdat we te weinig kennis hebben van onze werkelijke kansen en het nut.
Van veel gokvormen kunnen we de winstkans berekenen. Van andere is het lastiger, omdat de gegevens variabel zijn of percentueel worden berekend. Denk aan de rake bij poker, het percentage voor het casino of de marge van een tussenpersoon (je tijdschriftenwinkel heeft niet voor niets allerlei krasloten in zijn zaak).
We weten echter van alle gokvormen dat de winstkans negatief is. Met andere woorden de kans op verlies is groter dan op winst. De Nederlander Huygens stond aan de wieg van de kansberekening. In de wiskunde ook wel verwachtings(waarde) genoemd. We schreven erover bij de oorsprong van kansberekening.
En van Jacob Bernoulli kennen we de wet van de grote getallen. Die stelt dat, als je maar lang genoeg blijft spelen, je altijd op de winstkans uitkomt. Bij een dobbelsteen met zijn zes vlakken is de winstkans 1/6, bij een munstuk 50-50.
Daniel Bernoulli, de in Groningen geboren neef van Jacob, bedacht de theorie van nut. Dat kwam natuurlijk niet uit de lucht vallen. Veel geleerden voor hem waren al bezig geweest met vraagstukken rond gokspellen. Daar was eerst de verwachtingswaarde (winstkans) uit voort gekomen.
Als mensen weten dat hun kans negatief is, waarom zetten ze dan toch in? En als je weet hoeveel kans je hebt iets te winnen, hoeveel zet je dan in? Het waren de vervolgvragen waar Bernoulli, maar ook Pascal, Fermat en anderen, al mee bezig waren. Maar er was nog een vraag. Als de kans op winst heel groot is, waarom zet men dan niet in?
Volgens Daniel Bernoulli waren alle vragen te beantwoorden met de verwachting van het nut en het risico. Volgens hem waren die overigens gekoppeld aan moraliteit, het wenselijk gedrag op een bepaald moment in de maatschappij.
Nut is een persoonlijke keuze, die volgens Bernoulli afhangt van de omstandigheden van een persoon. Een miljonair zal bij een bepaalde gok een andere beslissing nemen dan iemand met (veel) minder financiële middelen.
Een met nut samenhangend begrip is risico. In hoeverre is iemand bereid een risico te nemen of juist te vermijden. De rijke man of vrouw zal ook daarbij verder gaan dan een onbemiddeld persoon.
Op basis van bovenstaande zouden we kunnen zeggen dat een gokker irrationeel handelt. Sommigen zouden zeggen ‘onnadenkend’. De winstkans is negatief, zeker op de lange termijn. Toch blijven we gokken, of beter hopen op de winst. Er is dus iets dat ons aanzet tot spelen, tegen beter weten in.
Het is het zicht op de mogelijke winst dat onze reëele blik op winstverwachting vertroebelt. We kijken niet naar de winstkans, het nut en het risico. Niet voor niets tonen de staatsloterij en Eurojackpot filmpjes met al die dingen die we kunnen kopen … áls we winnen. Terwijl de winstkans nergens zo laag is als juist bij die loterijen.