‘Wist je dat probleem gokken bij Parkinson patiënten zeven keer vaker voorkomt dan bij de algemene bevolking?’. Het is een vragende opmerking van een medewerker op de redactie van OnlineCasinoGround.
Niemand bleek ooit aan zo’n verband te hebben gedacht. En dus ook niet aan percentage verschil tussen die patiënten en anderen. We zijn er toch eens naar gaan kijken. Het bleek dat er al rond de eeuwwisseling onderzoek naar werd gedaan.
Bij de ziekte van Parkinson denken de meeste mensen aan trillende handen. Dat is ook de uitbeelding van de ziekte die grappenmakers gebruiken als ze een Parkinson patiënt imiteren. De ziekte heeft echter meer uitingsvormen, zelfs juist rustige stijf bewegende handen.
De ziekte is genoemd naar de Britse chirurg James Parkinson. Hij beschreef de symptomen begin 19de eeuw als eerste. Tegenwoordig weten we dat Parkinson meerdere oorzaken kan hebben. Of zoals het ook wel wordt gezegd: het ontstaat door een combinatie van oorzaken.
Die combinatie leidt tot een te geringe aanmaak van dopamine. Dat is een signaalstof in de hersenen die we al vaker tegenkwamen in artikelen op OnlineCasinoGround. Het is het zogenaamde beloningshormoon, dat wordt aangemaakt als je enthousiast bent over je geluk bij roulette, een mooi rijtje bij een slot machine of de smaak van een lekker gerecht.
Maar dopamine is ook belangrijk voor bijvoorbeeld denken en bewegen. Bij mensen met de ziekte (eigenlijk syndroom) van Parkinson sterven hersencellen die dopamine aanmaken langzaam af.
Veel wetenschappers denken dat de aanmaak van dopamine een belangrijke oorzaak is van probleem gokken. De euforie en het geluksgevoel van de winst bij poker, roulette of blackjack maakt dat we door willen spelen. We willen het geluksgevoel behouden.
Hoe rijmt dat met een Parkinson patiënt, die juist weinig of geen dopamine aanmaakt? Een van de behandelingen bij Parkinson is het toedienen van zogenaamde dopamine-agonisten. Dat zijn medicijnen die de aanmaak van dopamine ‘kunstmatig’ stimuleren. Dat leek lange tijd de belangrijkste oorzaak van een hoger percentage probleem gokken bij Parkinson patiënten.
Om door dopamine verslaafd te raken aan gokken, moet je eerst gokken. Met andere woorden, je moet eerst gokken om daarna, door de dopamine-stoot van een overwinning, tot probleem gokken te komen. Gekscherend anders geformuleerd, een enthousiast chocolade etende Parkinson patiënt zou, door de dopamine van het smaakgenot of de medicijnen, een problematische chocolade eter kunnen worden.
Vanuit die gedachte gingen onderzoekers kijken naar de achtergrond van patiënten met Parkinson. Ondanks alle onderzoeken is daarbij nog geen eensluidend antwoord op gevonden. Dat komt mede doordat artsen de ziekte vaak pas in een laat stadium ontdekken.
De vraag is daardoor een soort kip-ei verhaal: wat was er eerder de nog niet ontdekte ziekte of een verslavende activiteit. Vanzelfsprekend moet je als onderzoeker huiverig zijn daar een uitspraak over te doen.
Toch zijn er enkelen die melden dat minstens een kwart van de mensen met Parkinson een voorgeschiedenis heeft van gokken, voordat Parkinson bij hen werd vastgesteld. Andere patiënten zouden andere verslavingsachtergronden hebben, bijvoorbeeld met alcohol of drugs.
En meerdere onderzoekers zien risicofactoren. Het zijn dezelfde factoren die ze zien bij algemene onderzoeken naar probleem gokken en verslavingsproblematiek: jonge leeftijd bij aanvang verslavende activiteit, familiegeschiedenis van alcohol- of drugsmisbruik of gokproblemen en roken.
De enige factor die aanvullend is ‘van het mannelijke geslacht’. Bij algemene onderzoeken naar probleem gokken speelt die factor niet meer, daar is het risico onder vrouwen even groot als bij mannen.
In Nederland zijn momenteel ruim 50.000 Parkinson patiënten. De verwachting is dat dit aantal in de komende dertig jaar verdubbelt. Antwoord op het kip-ei vraagstuk kan daarbij een rol spelen. Een vraagstuk dat eigenlijk een onderzoek is naar oorzaak en gevolg.
Vast staat in ieder geval dat probleem gokken bij Parkinson patiënten vaker voorkomt. En dat die mede komt door hun op dopamine aanmaak gerichte medicijnen. Vanaf ongeveer 2015 passen artsen daarom de behandeling van patiënten geleidelijk aan. Geleidelijk in die zin dat sommige landen en artsen dat al hebben gedaan, terwijl andere daar nog mee bezig zijn.
Een reden om de behandeling nog niet te veranderen is dat de bovenbedoelde kip-ei vraag nog niet is beantwoord. Andere redenen zijn mogelijke ontwenningsverschijnselen. Het is inmiddels duidelijk dat het medicijngebruik niet plotseling kan worden stopgezet, maar dat geleidelijke verlaging beter is.
Bij verminderen en stopzetten van dopamine-agonisten is de kans groot dat patiënten depressief worden en enkelen zelfs neiging tot zelfdoding ontwikkelen. Hulpverleners raden daarom begeleiding aan bij het aanpassen van de behandeling.
En de patiënt en zijn omgeving moeten letten op het mogelijk ontwikkelen van verslavingsproblemen. Want dat blijft op de loer liggen volgens sommige onderzoekers, zelfs als het gebruik van dopamine-aanmaak stimulerende medicijnen is gestopt.